De dertigjarige verjaringstermijn getoetst aan art. 6 EVRM
PIV 2017/3: In HR 24 maart 2017 heeft de HR de dertigjarige – absolute – verjaringstermijn van art. 3:310 lid 2 BW opnieuw getoetst aan het door art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde recht van toegang tot de rechter. Bij de benadeelde was meer dan dertig jaar na afloop van zijn dienstverband bij een rederij mesothelioom (asbestkanker) geconstateerd. In het licht van deze lange tijd voordat de ziekte zich openbaarde, had de benadeelde zijn vordering tot vergoeding van zijn schade niet binnen de dertigjarige termijn kunnen instellen. In dit artikel bespreekt Dufour de beslissing van de Hoge Raad, de achtergrond waartegen de beslissing is gewezen en het belang van deze uitspraak voor de schadebehandelingspraktijk.
Dufour zou het geen gelukkige ontwikkeling vinden als doorbreking van de verjaring eenvoudiger zou worden, zoals AG Hartlief lijkt te willen. Een van de redenen dat wij verjaringstermijnen kennen, is dat van de aangesprokene niet kan worden verwacht dat hij bewijs levert van feiten die dertig, veertig of vijftig jaar geleden zijn voorgevallen. Daarbij komt dat nu nauwelijks onbevooroordeeld is te oordelen over gebeurtenissen die zo lang geleden hebben plaatsgevonden, in een zo veranderde maatschappij. Wij dragen de normen en de kennis van nu mee als we naar het verleden kijken. Handhaving van de absolute verjaringstermijn voorkomt ook deze ‘hindsight bias’. Artikel Dufour