Wanneer worden de volledige proceskosten vergoed?
Recent schreef Rozemarein Leen een Wenk bij het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:363), waarin aan de orde kwam de vraag wanneer de “verliezende” partij kan worden veroordeeld in de volledige proceskosten. De wet kent voor de kosten van de partij die in het ongelijk wordt gesteld een limitatieve en exclusieve regel (in de artikelen 237-240 Rv). Op grond van deze regeling vindt de veroordeling plaats op basis van het zogenoemde liquidatietarief. Deze veroordeling is niet gebaseerd op de gedachte dat de verliezende partij onrechtmatig heeft gehandeld of wanprestatie heeft gepleegd; procederen kan, ook als dat niet tot een gunstig resultaat leidt, op zichzelf niet als onrechtmatig worden aangemerkt. De gedachte van de wetgever om niet een volledige proceskosten toe te kennen, is gelegen in de vrijheid om anderen in rechte te betrekken en eigenrichting te voorkomen. Een partij heeft wel recht op een volledige proceskostenveroordeling, indien sprake is van onrechtmatig procederen c.q. misbruik van procesrecht. In het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2018 was daarvan sprake; de eisende partij had ter onderbouwing van een tweetal vordering documenten vervalst en de verweerder opzettelijk misleid. De Wenk van Rozemarein is gepubliceerd in het tijdschrift Rechtspraak Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht [RAV 2018/55].